Schoonbeek, 21 oktober 2020
Dag Anja (*)
De laatste dagen denk ik voortdurend aan jou, Anja. Jij ervaarde jouw werk als leerkracht als een hobby. De kinderen in jouw klas waren stuk voor stuk “jouw” kinderen. Dat weet ik omdat ik je collega was en dagelijks in jouw Okanklasje mocht aanschouwen hoe je met het jonge grut omging. Ik heb je in tijden niet gezien, Anja. En ik ben niet zeker of je je mij nog herinnert. Jij was de eerste Okanleerkracht ooit. Enkele maanden nadien was ik de eerste tweede leerkracht die je ontving in je klasje. Er kwamen toen steeds meer nieuwkomers en per 20 kinderen kreeg je versterking.
Je nam me mee naar het huisje dat de school voorzien had voor de eerste Okanklas in Vlaanderen. Het huisje lag vlakbij de school. Het was ooit de directeurswoning geweest en daardoor was het zo gesitueerd dat je alles wat in de school gebeurde meteen opmerkte. Samen met de eerste anderstalige kinderen had je van het huisje een echte thuis gemaakt. Geen professionele schilder nodig: alle kinderen hielpen met verve mee aan de schilderwerken. Geen technicus nodig: onze Armeense jongens wisten elk defect feilloos aan te pakken. Geen timmerlieden nodig: de extra kast die we nodig hadden voor al de spullen die we naar het huisje meebrachten, was selfmade. We stuurden de sterkere tieners naar de afdeling “houtbewerking” om materiaal te halen en die middag gingen de handige harry’s aan de slag. Geen poetspersoneel nodig: elke vrijdagnamiddag maakten we met zijn allen het huisje spik en span voor de volgende week. Geen tuinman nodig: Halina toonde hoe zij het van haar grootvader in Polen geleerd had en zette voorts iedereen aan het werk. Al deze bezigheden zorgden er voor dat we zelfs als taalleerkrachten overbodig waren. Taal kwam vanzelf terwijl we bezig waren. Als woorden tekort schoten, dan gebruikten we al babbelend onze handen en voeten.
Toen je mij voorstelde aan de kinderen, duurde het niet lang of ik kreeg de naam “mevrouw Tasmania”. De jongste van de klas, Rachid, had de naam bedacht. Begrijpen wie het begrijpen kan, maar “Tania” kreeg hij met de beste wil van de wereld niet uitgesproken. Althans dat deed hij ons geloven. We wisten allemaal dat Rachid hield van het spelen met klanken en de sfeer van woorden. Ik droeg de nieuwe krullen aan mijn naam met trots. De collagekaart die ik kreeg bij het begin van de vakantie, heb ik nog steeds. De vrolijke tekeningetjes en kuskruisjes herinneren me eraan hoe dankbaar het beroep leerkracht is.
In de pauze en na de schooluren, bleef ik aan je lippen hangen, Anja. Je leerde me hoe je groepen snel indeelt op basis van de taak die voorhanden is. De namen van de kinderen stonden op damschijfjes en we schoven de schijfjes zo lang over tafel tot de groepering viel waar elk kind het meeste uit zou halen die dag. Die voortdurende hergroepering afhankelijk van de taak was hét wondermiddel om met de gigantische heterogeniteit in ons klasje om te gaan. In een Okanklas stromen voortdurend anderstalige nieuwkomers uit alle windstreken en van alle leeftijden tussen 12 en 18 jaar in. De kinderen komen dus terecht in een hechte groep kinderen die al maanden samen in het Nederlandse “taalbadje” zitten. Heterogeniteit levert in de Okanklas overigens niet alleen een uitdaging op vlak van taalniveau en leerstijl, maar ook op vlak van algemeen ontwikkelingsniveau. Het verschil tussen de kleintjes en de dames en heren met vlinders in de buik… pfoe… geen sinecure. Meer dan eens moesten we de verontwaardigde “waarom moet ik weeral bij de kleuters, mevrouw! Dat is niet fair!”-kreten en bijhorende lichaamstaal trotseren. We hebben wat afgelachen met die knotsgekke bende, weet je nog?
We waren de hele week samen in ons huisje. En in de weekends viel de stilte op ons. Telefoneren dat we dan deden! Wat de kinderen allemaal aan jou vertelde en wat jij vooral wist zonder dat iemand het je moest zeggen. Als een moeder voelde je feilloos aan wie van je kleintjes in nood was, wie een schouder nodig had, en wie een babbel. En voor de stoere “mannen” die verlegen zaten om een traantje, haalde je steevast de juiste spreuk uit je mouw. Een filosofische benadering om die dag het euvel de baas te kunnen. Soms nodigde je de hele klas uit om samen een persoonlijk probleem van één van de kinderen op te lossen. Ook onderlinge ruzies werden op deze manier uitgeklaard. Dat nam niet eens tijd van de leerstof weg. Neen, jij wist elk dagdagelijks probleem, groot of klein, om te zetten in een taak. Het leven zelf was voor jou de leerstof. En je wist precies wat op de uitnodiging zou volgen. De ene keer was dat een debat, waar de argumenten vóór zowel als tegen ons om de oren vlogen. Een kakofonie van jewelste. Ook de kinderen die tot dan nog niet veel in het Nederlands gezegd hadden, wilden hun gelijk halen. En je weet hoe dat gaat, wanneer de anderen je niet meteen begrijpen. Dan ga je in je eigen taal verder, je mimiek wordt expressiever, je lichaamstaal wordt energieker en niet zelden gaan de decibels de hoogte in. Hoe vaak dat wij niet genoeglijk knipoogden naar elkaar wanneer een kind dat eerder niet aan spreken toekwam, opeens een Nederlandse spraakwaterval bleek te zijn. We kregen iedereen aan de praat, jij en ik.
Soms werd een mening of een emotie pas duidelijk nadat handen, tanden en zelfs traantjes er aan te pas gekomen waren. We gaven niet af. Niet één keer lieten we het er bij. Kromme zinnen, klemtonen die niet klopten, een foutieve uitspraak, daar vielen we niet over. Het ging erom dat er gecommuniceerd werd en dat we elkaar begrepen. Boodschappen die niet 100% helder waren, werden niet los gelaten tot dat iedereen mee was. “Taal is niet het doel”, legde je me meer dan eens uit, “de betekenis, daar gaat het om. Taal is maar een middel. Om elkaar te begrijpen. Grammatica en spelling, daar breng je de mensen niet dichter bij elkaar mee, dat doe je met betekenis, dat is het doel van onze taalklas”. Niet zelden werd de discussie verder gezet op de speelplaats, in de refter en in de gangen. De sportleerkracht en de leerkracht levensbeschouwing –dat waren de twee vakken waarvoor de kinderen het huisje uitgingen- zegden dan: “het is weer zover, ze kunnen zich weer niet concentreren. Anja heeft de koppekes weer eens aan het werk gezet”.
Als het aan jou had gelegen, Anja, hadden we niet eens een sportleraar nodig om het een paar uurtjes per week van ons over te nemen. Want het woord “spelling” was voor jou immers een afgeleide van het woord “spel”. En alle kinderen juichten: “namiddag hebben we dictee!”. Het secretaressespel speelden we buiten. De kinderen die de rol van bode hadden, holden zich de benen onder het lijf tussen de dicterende “directeuren” aan de ene kant van de tuin en de noterende ”secretaresses” aan de andere kant. Het team dat in de tijd van de zandloper de meeste correcte woorden had neergepend, werd uitgroepen tot beste directieteam. Na de speeltijd kwamen er wel eens kinderen van andere klassen naar ons toe om te zeggen dat zij ook wel eens wilden meedoen aan onze wedstrijd. De kinderen ervoeren de Nederlandse taal nooit als doel. Het doel was de winnaar zijn, het experiment of de goocheltruc juist uitvoeren, zonder spatten op de vloer de muur verven, op tijd je vingers wegtrekken van onder de hamer, of je gelijk halen, gepardonneerd worden of duidelijk maken wat je namiddag het liefste wilde doen.
Soms volgde een ingetogen stilte na jouw uitnodiging voor een groepsgesprek. En wanneer je oordeelde dat het er allemaal eens uit moest komen, dan ging je een collectieve huilbui niet uit de weg. “Storingen hebben voorrang”, zei je dan. Terwijl ik dit schrijf, schiet mijn gemoed vol. Want die collectieve tranen kwamen meestal na een boodschap van de directie. Eén van onze “zusjes” of “broertjes” werd dan bij ons weg gehaald. Er werd ons geen tijd gegund om écht afscheid te nemen. Bij uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers wordt daar geen tijd voor gegeven. Dat waren traumatische ervaringen voor ons allemaal. De kinderen werden gewoonweg uit de klas weggerukt. Het ergste was dat onze klas als familie voor hen was geworden. De dagen nadien bleef ook de overblijvende “familie” in verbijstering achter. En hoe vaker het gebeurde, hoe langer de collectieve rouwmomenten duurden. Die ene keer dat één van onze kinderen tijdens de middagpauze uit ons klasje verdween, woog het zwaarste en het langste door: we hadden niet eens afscheid kunnen nemen.
Je kon het niet echt verbergen, je probeerde het, maar voor wie goed keek, was je een tikkeltje méér verknocht aan de “pateekes” in de klas, de kinderen die het je lastig maakten, de kinderen die vragen stelden waar je niet direct een antwoord op had, de kinderen die jouw handelen in vraag durfden stellen, de kinderen die verontwaardigd “neen” zegden en hun armen ostentatief en met groot misbaar over elkaar legden. Je loste dat altijd op door alles neer te leggen en een gesprek aan te gaan met de weerbarstige. “Geen beter kans om taal te oefenen dan wanneer de emoties oplaaien”, zei je dan. Je deed dan alsof je er niets van begreep. Dat was jouw manier om kinderen naar een volgend taalniveau te brengen: “als je wil dat ik je begrijp, dan zal je het moeten uitleggen” riep je schouder ophalend uit. De mate waarin je poogde te begrijpen, hing af van het taalniveau van je gesprekspartner. N+1 was je formule. Je moet het huidige taalniveau van de leerder altijd precies één niveau optrekken, het moeilijker maken dan het huidige niveau maar ook weer niet té moeilijk. N+2 werkt frustrerend en dat zorgt dan weer voor demotivatie. Je was een echte koorddanser, Anja. Je wist bij elk kind waar die onzichtbare lijn tussen N, N+1 en N+2 zat.
Je wist welke emoties volgden op jouw uitdagingen. Goh, wat kon Paolo toch stampvoeten wanneer jij maar niet wilde begrijpen wat hij nu al zo vaak had gezegd! Zijn Italiaanse armen en benen gaven dan het beste van zichzelf. Wat een taferelen dat waren! Een slapstick was er niks tegen. En die heisa vormde dan weer taalkansen achteraf. Want dan werd de mening van de groep gevraagd over het gedrag van Paolo en het al dan niet rechtvaardige oordeel. Niet zelden kwam je terug op je eerste besluit. Wanneer de kinderen alles uit de kast gehaald hadden om jou te overtuigen. Ze moesten je dan wel oprecht raken met hun argumenten. Ze wisten dat de ballon anders niet opging. Nederlands + 3 zag ik dan wel eens bij mensen van wie ik het niet verwacht had.
En toen we versterking kregen van mijnheer Leo! Cartoons dat die tekenen kon! Weet je nog, die tekeningen die we gebruikten om de kinderen te laten kennismaken met de carnavalstraditie? Een tafel met een oor. Een pen met een neus. Een auto als een kaas met gaten. Een oog op pootjes in plaats van een televisie. Een huis met een slurf. Een boom met schoenen aan de voeten. Ik zie de tekeningen nog zo voor me. Nadien heb ik ze nog vaak bij Basiseducatie gebruikt in mijn cursussen Nederlands voor anderstalige volwassenen. Ongezien was die burleske traditie van carnaval, ook voor de volwassen nieuwkomers. Ook bij hen paste ik jouw techniek toe, Anja. Emoties van verontwaardiging en boosheid gebruiken om taal spontaan uit te lokken. En het werkt écht. Wanneer iemand boos genoeg is, komt alle taal die voordien nog latent was er als vanzelf uit!
In mijn aggregaat leerde ik wat het vak leerkracht in theorie inhield. Van jou leerde ik wat het woord leerkracht in de klas betekende. Leren geeft kracht. Leerkracht zijn, is kracht geven. Het mooiste, Anja, dat een mens voor een ander mens kan betekenen. Oprecht merci om me de knepen van dat dankbare beroep te leren!
Terwijl ik dit alles schrijf, krijg ik heimwee. Het was de tijd voor 9/11. Het was de tijd toen mijn cursisten mij zagen als één van hen. Ik zat mee aan de eretafel bij het geboortefeest van het eerste zoontje van Amina. Ik danste met mijn vriendinnen op het typisch Turkse verlovingsfeest van Hatice. Ik kreeg rode oren toen de Berberse vrouwen hun seksuele fantasieën in groep aan mij toevertrouwden. Ik leerde sarma en baklava maken zoals alleen Turkse moeders dat kunnen. Ik hielp mee de berg Arabische bruidskoekjes rollen voor het gigantische traditionele huwelijksfeest van Drifa. Ik vergat mijn moeder te vertellen dat Meriem een zwarte huidskleur had. Toen we samen bij de wieg stonden, zeiden mijn moeder en ik tegelijk “wat een schoon kinneke”. En Meriem moest lachen omdat we zonder het te beseffen in het dialect tegen haar aan het praten waren. Ik herinner me mijn ouders die hun oningevulde grootouderwens betreurden en daarom bij elke gelegenheid de kans grepen om bijles te geven aan de kinderen van thuis naast.
Tot mijn moeder op een dag een varkentje geschilderd had, zo’n lief biggetje met puppy ogen. Je weet wel, de varkentjes die we te zien krijgen wanneer we kleuter zijn, niet deze die we later opeten. Het varkentje was in dezelfde aquarelstijl geschilderd dan alle andere diertjes (hondjes, poezen, vossen, konijntjes, kippen, hanen, …) die mijn moeder schildert om cadeau te geven bij een babybezoek. Mijn vader zet de prenten achter glas en hij zet er een kadertje rond. Vele kindjes hebben dus één van de diertjes van mijn moeder boven hun bedje hangen.
Wel, op een dag hadden de kinderen van de buren hun huiswerk afgewerkt en als beloning toverde mijn moeder voor elk een tekening van achter haar rug. Het meisje van 8 kreeg een poesje en het jongetje van 6 kreeg een biggetje.
De dag nadien werd mijn moeder geconfronteerd met de gevolgen van 9/11 en de recentelijke intrede van imams in ons land. Nog één keer kwam de zesjarige Sahid bij mijn ouders langs. Om te zeggen dat hij niet meer mocht komen. Met de snippers papier nog in zijn hand. Zijn tekening was als een belediging geïnterpreteerd door de ouders. Het was mijn moeder al eerder opgevallen dat Naïma, de moeder van Samira en Sahid reeds enige tijd geen Westerse kleren meer droeg. Dat de traditionele klederdracht een voorbode was geweest van de mentaliteitsverandering van Naïma, dat had niemand zien aankomen. Met de verscheurde tekening in haar hand besefte mijn moeder evenwel meteen dat zij geen vrolijke kinderstemmen meer in huis moest verwachten. De jarenlange warmhartige relatie tussen mijn ouders en hun buren werd van de ene dag op de andere dag eenzijdig verbroken. Naïma stapte uit mijn cursus Nederlands voor anderstaligen en de vrouwengroep waar ik deel van uitmaakte, verdeelde zich in twee. Het werd niet uitgesproken, of toch niet in het Nederlands. We wisten het allemaal wat de stemverheffingen in de groep die ene keer betekend hadden. Ik ook. Er waren de vrouwen die gepleit hadden voor verbinding tussen gemeenschappen en tussen mensen onderling. En er waren die twee vrouwen die de mening van de eerste groep veracht hadden.
Ik wist dat dit een kentering was in de groep. Niet terug te draaien zoals die keer net na 9/11. Toen had ik het tafereel gevolgd van een cursiste die sterk uithaalde naar de anderen. Ik verstond niets van de Arabische monoloog. Het enige dat ik wist, was dat de ruzie met de aanslag te maken had. Ik zag dat de hele groep pogingen had gedaan om verzoenend te spreken. Ik had hen zien opgeven, de ogen neer zien slaan. Toen ik hen vroeg om Nederlands te spreken, kreeg ik een wel heel korte vertaling. Ik wist dat het geen zin had om verder te vragen. Zulk een overweldigende passie had ik, noch de andere vrouwen in de groep, ooit eerder gezien. Het woord “radicalisering” behoorde toen nog niet tot de algemeen gebruikte en gekende woordenschat. We herkenden het dan ook niet voor wat het was. Ook al had ik er geen woord van verstaan, samen met de andere vrouwen was ik getuige van een kracht waar zij met 8 tegen één niet tegen op konden. We waren plat geslagen, verbijsterd door die ogen vol haat. Het was de uitdrukking op een gelaat, heel nabij, een niet verkeerd te begrijpen afkeer die we vanaf dan méér en méér zouden gaan zien op de televisie. Het waren dezelfde ogen dan die van de strijders die geen mededogen hebben voor zij die hun vijand zijn. Terugblikkend besef ik dat we in onze vrouwengroep op dat moment radicalisering in levende lijve hebben meegemaakt. Nu ik dit schrijf, realiseer ik me dat deze verwerping van alles wat westers is niet ontstaan was rond 9/11. De haat kwam van zo diep. Het kan niet anders dan dat die afkeer reeds lange tijd sluimerde. De walging die we aanschouwden, was het resultaat van een lange tijd.
Ik wil het in deze brief niet hebben over het aandeel van het politieke veld in heel de maatschappelijke evolutie die vooraf ging of volgde op 9/11. Ook niet over de niet te onderschatten rol van de mainstream media. Ik vertel het verhaal zoals ik het heb meegemaakt of beter gezegd, hoe ik het heb ervaren. Omdat ik de steeds verder gaande polarisatie in de wereld niet langer wil aanzien, omdat ik ziek word van nieuwsberichten, omdat ik kwaad word van het gebrek aan neutraliteit in berichtgeving en omdat ik mijn energie niet wil verliezen aan bitterheid en machteloosheid, sluit ik me reeds lange tijd af van mediaberichten.
Ondanks mijn kluizenaarsmentaliteit, kon ik laatst evenwel niet ontsnappen aan Black Lives Matter. Heel de wereld stond toen immers op zijn kop. Je kon onmogelijk niet op de hoogte zijn. De collectieve verontwaardiging ging over in volledige anarchie, geweld op medeburgers en plunderingen van winkels. Alle witte agenten overal ter wereld werden door de publieke opinie overnacht van ordehandhaver tot crimineel gebrandmerkt. De media regisseerde de verhaallijn, begin, midden en einde. Met als toemaatje en moraal van het verhaal: "white is always bad" en "black lives matter". Niet wetende wat te doen met mensen als Assita Kanko die zeer ongelegen kwamen met hun oproep voor neutraliteit en objectiviteit.
Ik schreef toen een brief naar Peter, een lid van mijn familie. Hij is één van de blanke politiemannen in Brussel die door de media van de ene dag op de andere van diplomatische ontmijner van potentieel gevaar tot corrupte, racistische machtsmisbruiker gecategoriseerd werd. We zagen op de televisie hoe Assita Kanko, die zich kritisch uitliet over de maatschappelijke reactie en de analyses daarvan, geridiculiseerd en geïsoleerd werd door de dienstdoende journalisten. Europees parlementslid Kanko werd gemakshalve mee bij het blauwe uitschot weggezet. Ik keek toen vol ongeloof naar het feit dat intelligentie en objectieve beschouwing van feiten niet de ruimte krijgen die nodig zijn om een punt te maken. Assita moest de uitzendtijd delen met stampvoetende en onderbrekende mensen die uitspraken deden –of er heftig knikkend mee instemden- als "zwarte mensen kunnen niet racistisch zijn".
Toen was ik verbouwereerd. Ik schreef toen dat ik blij was dat ik maar een vrijwilligerscoach ben en geen politie agent. Vrijwilligerscoaches mogen nog blind zijn voor hun kleur. Of voor de kleur van elk andere persoon. Vrijwilligerscoaches mogen nog het schone kinneke bezoeken in plaats van zich bezig te moeten houden met het problematiseren van huidskleuren. Vrijwilligerscoaches mogen nog nadenken over de andere leuke en minder leuke verschillen en gelijkenissen tussen individuen.
Verbouwereerd ben ik al lang niet meer. Ik ben bang. Ik ben ziek. Samuel werd vermoord. Onthoofd. Hij gebruikte een Charlie Hebdo cartoon als codificatie.
Codificatie is een werkwijze die leerkrachten gebruiken om het kritisch denken op gang te brengen. De eerste vraag bij deze didactische methode is “Wat zie je”. Hierbij leren leerlingen een objectieve beschrijving formuleren. De tweede vraag is “wat voel je?”. Leerlingen leren bij deze vraag emoties verwoorden. De laatste vraag die de leerkracht stelt is “wat denk je?”. Doel van deze vraag is het analytisch vermogen van de leerlingen aanspreken. Het is mijn favoriete didactische methode die ik steeds gebruikte bij het begin van elk van mijn alfabetiseringslessen. Alfabetisering had niet het lezen en schrijven als doel. Neen, lezen en schrijven, taal, waren de middelen om emancipatorische doelen te bereiken. Daar was ik in de in de Okanklas van Anja vaak genoeg getuige van geweest. Door middel van het codificatiebeeldmateriaal werkten we vaak op twee sporen. Het eerste spoor was het individuele empoweren. Kunnen lezen en schrijven, de gangbare taal verstaan en spreken, taal in al zijn aspecten, is hét middel tot zelfbeschikking en weerbaarheid van het individu. Taal is hét middel om te emanciperen, om je eigen keuzes te kunnen maken. Je eigen briefwisseling niet moeten laten lezen aan anderen om te weten wat er in staat. De brief die aan jou gericht is uit het hoopje post kunnen herkennen heeft op zich al een enorm bevrijdend effect op mensen die de eerste alfabetiseringslessen achter de rug hebben. Je dochter niet moeten vragen om mee te gaan naar de dokter. Zelf de bus kunnen nemen en niet meer afhankelijk moeten zijn van je man om ergens naar toe te gaan, het klasgesprek met de juf van de kinderen kunnen voeren, … .
Voordat we de vragen voor de gynaecoloog noteerden, gingen we naar een tentoonstelling over baarmoederhalskanker. De tentoonstelling fungeerde zo als codificatie voor kennis en gevoelens over bijvoorbeeld het maandelijks zelfborstonderzoek of het jaarlijkse uitstrijkje bij de gynaecoloog.
Het andere spoor was ruimer, het was gericht op maatschappelijke impact, kritisch burgerschap en medeverantwoordelijkheid. Ooit toonde ik een foto uit de krant om vervolgens met de groep een petitie te tekenen tegen de steniging van de Somalische Samira die ontrouw (lees: verkracht) was geweest. Een andere keer toonde ik een foto van mensen die over de haag tussen hun huizen ruzie maken. Dat was dan het begin van een discussie over culturele gewoonten en gebruiken en over conflicten vermijden of oplossen. In de tijd van de dolle koeienziekte keken we samen naar het journaal om het te hebben over de impact van de vleesindustrie op het ontstaan van nieuwe ziekten. De verkiezingspamfletten dienden om de verkiezingen voor te bereiden. Een foto met een schaap vol bloed leverde dan weer stof tot nadenken over vlees eten in het algemeen.
Het thema onverdoofd slachten meed ik. Nochtans denk ik niet dat het toen reeds de geplogenheid was om mensen die zich kritisch opstellen jegens zaken die (onder meer) moslims aangaan, weggehoond werden als islamofoob.
Ik heb de beelden niet gezien. Ze waren al verwijderd van het net. Het hoofd van Samuel Paty, gescheiden van zijn lichaam, mocht niet getoond worden.
De verbijstering die ik voel bij het horen van het woord alleen al, kan ik niet beschrijven. “Onthoofd” zindert het voortdurend in mijn hoofd. Ik krijg een wee gevoel in mijn maag. Ik slaap niet. Ik heb de drang om iets te doen. Ik schrijf een antwoord op een post op facebook over Samuel, maar haal het meteen weer weg. Ik neem de telefoon op om te praten met de persoon achter de facebookpost. Ik haak snel weer in. Deze brief naar jou schrijven, Anja, geeft me rust. Dat hoop ik toch. Schrijven heeft vaak een therapeutisch effect op me. Deze keer wacht ik bang af of mijn pen ook nu heilzaam genoeg zal zijn.
Ik kan me niet van de idee ontdoen dat dit een keerpunt is. Dat Samuel vermoord werd, verbijstert me. De lauwe reactie erop en de beperkte zendtijd, de berichtgeving zonder duiding, het wegblijven van kritische beschouwingen, vind ik ontstellend. De desinteresse en de beeldcensuur verontrusten me. De massale reacties als deze toen George Floyd overleed, blijven uit. De stilte is oorverdovend. Degenen die beweren dat ze vrije meningsuiting hoog in het vaandel dragen, zijn in geen lichtjaren te bespeuren. Op die enkeling na dan. Die komt onderstrepen hoe belangrijk vrije meningsuiting is, maar dat het vooral stom is om in een omgeving met islamieten een cartoon te tonen. Je kind laat je toch ook niet passeren langs het huis van de pedofiel die in je straat woont, geeft hij nog mee ter verduidelijking van zijn standpunt. Ik denk gelijk aan alle verkrachte vrouwen die een te kort rokje droegen op het moment van de feiten. Korte rokjes en cartoons. Pure provocatie?
Ik wacht bang af op het moment dat er een kritische geest opstaat en een analyse maakt. Als deze kritische geest niet zelf onthoofd wordt, dan zal hij op zijn minst weggezet worden als islamofoob. Want vrije meningsuiting brengt gevaar. Je hoeft je mening zelfs niet te uiten. Een didactische methode gebruiken om de anderen aan het denken te zetten, is genoeg. Ik huiver. Hoelang zal ik deze rilling over mijn rug voelen?
Waarden en normen, plichten en rechten. Het zijn buigzame begrippen. Dat hoort zo in een democratie. Wanneer ze echter buigbaar of erger breekbaar zijn, dan buigt of breekt de democratie mee. Het recht op vrije meningsuiting staat niet ter discussie. Inderdaad, denk ik, de concrete invulling ervan wordt onmerkbaar maar zeker, beetje bij beetje uitgehold. Ik voel me alsof ik alléén de koning in zijn naaktheid zie. De anderen blijven volhouden dat er niets aan de hand is. “De vrije meningsuiting staat niet ter discussie” zeggen ze. Er zijn vele ergere dingen waar we ons moeten om bekommeren dan vrije meningsuiting. Deze algemene gelatenheid verzekert me dat mijn aanvoelen op feiten gebaseerd is: de vrije meningsuiting staat niet ter discussie. De vrije meningsuiting geven we vanzelf wel af. Ze bestaat weldra in de geschiedenisboeken.
We waren leerkrachten, Anja. We gaven aan kinderen en vrouwen een stem. We leerden hen vrij zijn in hun gedachten. Ook de kinderen die getekend waren door oorlogsgruwel toonden we een weg naar de vrijheid van geest. Ook de vrouwen die gevangen zaten in kwesties van familie eer toonden we hoe je hoe dan ook altijd nog toevlucht kan zoeken in je hoofd. Ik blijf denken aan die carnavalstekeningen van mijnheer Leo, Anja. Aan de dieren die mijn moeder op doek zet. Aan de beeldtaal waarmee we het denken in ons klasje en in de vrouwengroepen wisten los te weken. Heel zeker zaten daar cartoons tussen. Zulke tekeningen immers hebben sinds mensenheugenis de bijzondere kracht om het brein te prikkelen en de creativiteit van de geest aan te scherpen. Heel zeker zat daar ook een varkentje tussen. Het is niet de schuld van Kafka. Het is onze maatschappij. Platen van varkentjes zijn gevaarlijk.
Wanneer het leren verdwijnt, wanneer je het recht ontnomen wordt om anderen te laten leren, aan het denken te zetten, dan is de kracht verdwenen. Ik ben een vrouw. Ik leef graag. Ik wil blijven leven. Daarom stop ik de tekeningen van mijnheer Leo in een kaftje. Ik klasseer het kaftje met al de rest van mijn didactische materialen. Op zolder staat een doos. Voordat ik de doos met tape dicht kleef, kijk ik nog één keer naar de kaart van onze kinderen. Mijn knowhow sluit ik op in mijn geest. De herinnering aan mevrouw Tasmania blijft over.
Mijn hoofd heb ik nog. Maar wat baat het. Mijn gedachten zijn niet meer van mij. Ik vind het afgrijselijk van mezelf dat ik niet vecht voor de zuurstof die vrijheid heet. Dat ik mezelf alsmaar strenger censureer. Vrouw zijnde in een wereld waar vrije meningsuiting steeds duurder wordt, denk ik minstens twee keer na en vervolgens zwijg ik. De hoofddoek is een stuk stof, niet anders dan een sjaaltje. De boerka is enkele metertjes méér stof. Niets aan de hand. Maar wat met het hoofd? De hoofddoek bedekt je brein. De boerka ontzegt je je zijn. Ik ben doodsbang.
Je pupil Tania
(*) Alle namen zijn fictief, de rest in mijn brief is niet fictief
Met welk mondmasker ga jij binnenkort de deur uit?
Bij vistaprint kan je je mondmasker een persoonlijke toets geven.
Met deze mondkapjes tegen corona zorg je voor jezelf en voor de anderen.
Nu bij vistaprint wasbare mondmaskers van stof te koop voor € 13,06
Wil je graag meer goede initiatieven en positief nieuws zien van de coronatijd.
Kom dan bij onze facebookgroep "Greetings from Corona"! See you there?
Reactie schrijven